Monseigneur Van Dijcklaan
Monseigneur Louis Van Dijck trotseerde gevaarlijke opstanden en ontberingen om het christendom in China en Mongolië te verspreiden. Dankzij zijn moed en doorzettingsvermogen ontstonden kerken, scholen en ziekenhuizen die nog steeds zijn nalatenschap vormen.
Louis Van Dijck werd geboren op 21 januari 1862 in Loenhout, als zoon van Adrianus Van Dijck, een landbouwer, en Maria Theresia Van Den Heuvel. In 1882 trad hij toe tot de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria, beter bekend als de Missionarissen van Scheut. Op 30 mei 1885 werd hij te Scheut tot priester gewijd en op 6 februari 1887 vertrok hij op zijn eerste van drie missies naar China.
Tijdens zijn eerste jaren in China maakte Louis Van Dijck zware tijden door, waaronder de opstand van de Tsai-Li-Ti in 1891, een geheime sekte die christenen aanviel. Ondanks de aanvallen en verwoestingen bleef hij vastberaden en bouwde hij de christelijke gemeenschap weer op.
In juni 1896 keerde hij terug naar België, waar hij vrijwilligers opleidde en later provinciaal overste werd. Twee jaar later, in 1898, ging hij opnieuw naar China. Daar bevond hij zich midden in de Bokseropstand (1899–1901), waarin hij de christelijke gemeenschappen beschermde. Zijn leiderschap en moed redden vele levens en zorgden ervoor dat de missie bleef voortbestaan.
In 1908 keerde hij kort terug naar België voor de verkiezing van een nieuwe overste, maar ging snel terug naar China, waar hij pastoor werd in Pakow (nu Pingguan). In 1915 benoemde paus Benedictus XV hem tot apostolisch vicaris van Zuidwest-Mongolië. Een jaar later werd hij gewijd tot titulair bisschop van Abbir Maius. Ondanks de uitdagingen werkte hij onvermoeibaar aan de verspreiding van het christendom en liet hij kerken, scholen en ziekenhuizen bouwen die een blijvende impact hadden.
In 1922 werd het vicariaat van Zuidwest-Mongolië gesplitst en Mgr. Van Dijck behield Suiyuan (het huidige Hohhot). Hij bleef standvastig, ondanks opstanden, roversbenden, droogte en hongersnood. In 1928 keerde hij terug naar België om de 100ste verjaardag van zijn moeder te vieren, waar hij werd ontvangen met een triomftocht.
In 1929 vertrok hij voor de laatste keer naar Azië en werkte ongestoord verder aan zijn missie: het christendom verspreiden. In 1935 vierde hij zijn gouden priesterfeest, waarbij de hele gemeenschap samenkwam om hem te eren.
In 1937 verslechterde zijn gezondheid. Hij nam ontslag en trok zich terug in een ziekenhuis. Tijdens zijn laatste maanden bad hij veel en overleed op 4 december 1937 in Kwei-Hua-Tch’eng.
Locatie: Monseigneur Van Dijcklaan