Maria Van der Jonckheyd

De bevrijdingsgevechten in 1944 gaan er hevig aan toe. Zeven keer trilde het huis van Jan Van der Jonckheyd en Anna De Ryck in de Biest al op zijn grondvesten. Ze zien geen andere keuze meer: het is tijd om met hun kinderen een schuilplaats te zoeken.

Ze kunnen terecht in de kelder van smid De Ryck in de Dorpsstraat. Met dertien zitten ze daar opeengepakt, terwijl de Duitse artillerie boven hen blijft vuren. 

Plots rolt er een artilleriegranaat de keldertrap af. Een seconde later volgt de ontploffing. De schade is enorm: iedereen in de kelder is gewond.

Josée, één van Maria’s zussen, vertelt: ‘Mijn broer kreeg een scherf door zijn wang. Die vernielde al zijn bovenste tanden en vloog er langs de andere kant terug uit. Moeder was zwaargewond aan haar arm ter hoogte van haar schouder en men was bang dat haar arm zou moeten worden geamputeerd.’

Ook Maria raakt zwaargewond. Haar lichaam zit vol met granaatsplinters, waaronder een grote scherf in haar longen. Na de beschieting loopt ze met haar gezin nog tot aan het oud gemeentehuis, maar ze kan niet meer verder. De burgerbescherming hijst haar op een brancard en brengt haar naar het gemeentehuis, waar dokter Deckers haar de eerste zorg toedient. Maar de ernst van haar verwondingen gaat zijn petje te boven. Maria wordt met een Britse ziekenwagen naar het ziekenhuis van Turnhout gevoerd, waar ze de volgende dag overlijdt.

‘Een levenslustig meisje, een echte kapoen die altijd klaar was om iemand een poets te bakken’, zoals Josée zich haar herinnert, is niet meer. Ze is één van de 24 kinderen uit de gemeente die de oorlog niet overleefden.

Het gecementeerde kruis met zwart glazen plaatje is één van de laatste overgebleven voorbeelden van dergelijke typische grafmonumenten uit de jaren ’40 en ’50 op de begraafplaats hier.